Giovanni Verga - I Malavoglia (1881)

Aandoenlijk

Maarten van Buuren bespreekt de Nederlandse vertaling 'De Leeglopers' in de Groene Amsterdammer (26 oktober 2007) en noemt het een 'aandoenlijk mooie roman'. Ik kan me wel vinden in dat oordeel, maar ik twijfel omdat ik het een hele kluif vond. Het schept vooral een beeld van de Siciliaanse 'kleine luyden' van eind negentiende eeuw en het genadeloze lot dat de vissersfamilie treft. Verismo van het zuiverste soort, een beeld van sociale ongelijkheid, een treurig portret uit het leven gegrepen maar dan wel een die is verwoord met inzicht in en liefde voor taal.

Al sinds het zien van de verfilming van dit boek - La Terra Trema (1948) door Luchino Visconti - was ik gefascineerd door het verhaal in een klein vissersdorpje in Sicilië. Dat moést ik een keer lezen! De belangstelling voor Siciliaanse literatuur is niet geheel toevallig, want reeds in 1991 heb ik me tijdens mijn studie beziggehouden met het oeuvre van Leonardo Sciascia. En nu staarde I Malavoglia me aan, zomaar in de Mokumse Straatbieb aan de Weesperzijde, een uitgave in een reeks onvervalste Italiaanse 'Superclassici' met uitgebreide annotaties en inleiding uit 1978.

Ma che confusione!

Een heel dorp bemoeit zich omstandig met het wel en wee van de familie Malavoglia, het moeten er minstens vijftig zijn, de dorpsgenoten die elkaar in onvervalst localect becommentariëren, helpen en afbreken met roddel en achterklap, smoezend bij elkaar op het plein, zittend op de kerktrappen en prevelend in de kerk, langs de hoofdstraat, op het plein, roddelend in de osteria, rondhangend bij de 'sciara' (lavavelden) met uitzicht op zee op zoek naar smokkelwaar. Het leest als een stortvloed van door elkaar pratende mensen waarbij de alwetende verteller nauwelijks aanwezig is. Veel van de gesprekken heeft Verga omgezet naar 'standaard-Italiaans', inclusief vele uitdrukkingen en volkswijsheden. Om het Italiaans van eind negentiende eeuw beter te duiden, las ik er tegelijkertijd de Nederlandse vertaling bij. En dat bleek geen overbodige luxe.

De Leeglopers

Ik begrijp dat de vertalers Yond Boeke en Patty Krone al hun taligheid in de strijd hebben geworpen om van het smeuïge Siciliaans-Italiaans iets moois te maken. En dat is gelukt, alhoewel ik toch een ander gevoel krijg bij de vertaling. Bij beide boeken heb ik moeite om de stroom woorden te duiden, want continu denk ik: wie praat er nu tegen wie, hoe wordt dit gezegd en waarom? Iedere twee bladzijden grijp ik naar de lijst personages, en dat helpt. Maar bij de vertaling bekruipt me na een tijdje de kneuterige, oubollige sfeer van Swiebertje, en wellicht nog toepasselijker van Kniertje in Op Hoop van Zegen, toneelstuk van Herman Heijermans uit 1900. Het 'Hollandsch aardse' vind ik minder passen bij de Middellandse zee rond Sicilië die hier zo'n voorname rol speelt.

Onvermijdelijk gaan er details verloren bij de vertaling, zoals bijvoorbeeld in hoofdstuk 13 (p.356):

"Infine il povero padron 'Ntoni non osava più mostrarsi per le strade dalla vergogna. Il nipote invece, per evitare le prediche, veniva a casa colla faccia scura; così non gli rompevano la devozione con le solite prediche"

“Ten slotte durfde baas ’Ntoni zich uit schaamte niet meer op straat te vertonen en kwam zijn kleinzoon, om preken te vermijden, met een nors gezicht thuis – zo vielen ze hem tenminste niet lastig met hun verwijten.”

In een voetnoot (gebaseerd op het Nuovo Vocabolario Siciliano - Italiano door A.Traini uit 1868) bij de Italiaanse tekst staat dat dit een typisch Siciliaanse uitdrukking is: "Nun mi rumpiri la divuzioni", d.w.z. op "modo basso" te kennen geven: zeik niet! De link tussen het Siciliaans dat wordt omgezet in het Italiaans gaat daarmee in de Nederlandse vertaling verloren.

Maar ik geef het je te doen, die vertaling, dus hier geen klaagzang. Anzi!

Verhaal

"De vissersfamilie van Baas 'Ntoni Leegloper probeert in het Siciliaanse dorpje Aci Trezza, in de buurt van Catania, met noest werk het hoofd boven water te houden. Het verhaal draait om de boot van de familie, de Voorzienigheid, waarmee de familie al generaties in haar onderhoud voorziet. Het is een huurboot die zijn beste tijd heeft gehad, maar waaraan de familie een relatieve welstand ontleent. De Leeglopers wonen in het Huis met de Mispelboom; ze verhandelen de sardines die ze gevangen hebben; ze hebben enig bezit vergaard; er is een bruidsschat waarmee de kleindochters, Mena en Lia, kunnen worden uitgehuwelijkt. Dan koopt baas ’Ntoni een lading, naar achteraf blijkt rotte, lupinebonen die hij voordelig denkt te kunnen verkopen in Riposto. Bastiano, ’Ntoni’s zoon, zal de vracht, samen met Menico, de zoon van de Malle, naar Riposto varen. Maar er steekt een storm op, het schip vergaat, Bastiano en Menico komen om. Baas ’Ntoni blijft achter met de schuld van de bonen die hij op krediet heeft gekocht. Hij moet zijn huis verkopen. De Leeglopers: schoondochter Maruzza en haar kinderen ’Ntoni, Luca, Mena, Alessi en Lia, verhuizen naar een huurhuis in de Zwarte Steeg. Daarna gaat het van kwaad tot erger. Moeder Maruzza sterft aan cholera. Luca, de tweede zoon, wordt opgeroepen voor militaire dienst en sneuvelt in een zeeslag. Mena kan niet meer worden uitgehuwelijkt nu de familie geen bruidsschat meer heeft. ’Ntoni, de werkschuwe oudste kleinzoon, begint te drinken, sluit zich aan bij een smokkelaarsbende, wordt gepakt en verdwijnt achter de tralies. Lia, de jongste kleindochter, gooit haar naam te grabbel door het aan te leggen met Don Michele, de bromsnor van het dorp, en belandt in de goot. Baas ’Ntoni raakt invalide. Hij wordt op een ezelskar naar het ziekenhuis gebracht. Alessi trouwt met zijn buurmeisje Nunziata. Hij slaagt er door hard werken in het Huis met de Mispelboom terug te kopen. Maar voor baas ’Ntoni is het te laat. Hij sterft voordat Alessi en Mena hem naar zijn oude huis hebben kunnen terugbrengen." (bron/bewerkt: Maarten van Buuren, in De Groene Amsterdammer van 26 oktober 2007)

's Werelds goed is eb en vloed

Vooral baas 'Ntoni bezigt veel, heel veel 'smakelijke' uitdrukkingen, en in hoofdstuk 11 zegt hij bijvoorbeeld: 'Vogel op nest voelt zich het best', dat hij zijn kleinzoon 'Ntoni meegeeft voor diens vertrek uit Aci Trezza. Het wordt eens te meer duidelijk hoezeer hij gehecht is aan het huis met de mispel en meewarig moet toezien hoe de hele familie uit elkaar valt. 'Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet', voegt hij zijn kleinzoon toe, want 'Tevreden gaat boven rijkdom' en 'Beter dragen dan klagen.' Natuurlijk zijn er ook talloze uitdrukkingen uit het vissersvak: 'Een goede loods bewijst zich in de storm' of 'de vis rot vanaf de kop'.

"Tu lasciali dire! deceva padron 'Ntoni a suo nipote, il quale voleva rompere il remo sulla testa a chi gli dava della carogna; colle loro chiachiere non ci danno pane, né ci lavano un soldo di debito dalle spalle

“Laat ze maar praten!’ zei baas ’Ntoni tegen zijn kleinzoon, die zijn roeispaan wilde stukslaan op het hoofd van iedereen die hem voor tuig uitmaakte. Praatjes vullen geen gaatjes en ze maken onze schuldenlast geen cent lichter.”

De culturele lading of het gevoel van een uitdrukking als 'praatjes vullen geen gaatjes' doet 'Hollandsch' aan, en mogelijk had hier, zeker gezien de context, in het Nederlands (DBNL.org) als alternatief kunnen staan: "Lullen is geen visch".

Vrije indirecte rede

Verga hanteert het 'discorso indiretto libero/corale', ook in andere wereldliteratuur bekend als 'Erlebte/verschleierte Rede', 'discours/style indirect libre'. Hij gebruikt dit stilistische middel om het gevoel van een heel dorp neer te zetten. Alsof hij zodoende de geest van het dorp wil oproepen, als een soort god, altoos onzichtbaar maar op ieder moment aanwezig. Hij leeft mee met het dorp en de inwoners, en als lezer mis ik daardoor wel eens hints naar wanneer gebeurtenissen zich precies voordoen. Veel van wat ik meekrijg is van horen zeggen, letterlijk. En zo voel ik mee met de inwoners van Aci Trezza, in al hun eenvoud, schoonheid en grofheid, hun onvolledigheid, ongerijmdheid en ongecompliceerdheid, alsof het een documentaire betreft die zich immer in het hier en nu afspeelt, terwijl ik erbij sta en toekijk, verwonderd vanwege al het ogenschijnlijk onsamenhangende gekakel. En ondanks de chaos van wie-heeft-het-nu-tegen-wie ontroert het verhaal. Ik krijg er soms kippenvel van. En die stijl was een noviteit. Uit hoofdstuk 7 (p.224) een citaat dat dit illustreert.

"La sera 'Ntoni di Padron 'Ntoni seppe quelle chiacchiere, e sacramento! voleva fargli vedere che era stato soldato, a Piedipapera!"

“Toen ’Ntoni van baas ’Ntoni ’s avonds hoorde welke praatjes er de ronde deden, zou hij Ganzevoet verdomme wel eens laten zien dat hij soldaat was geweest!”

Personages

Ntoni (padron) = weduwnaar en hoofd van de familie Toscano (I Malavoglia) in Aci Trezza (bij Catania, Sicilië).

‘Ntoni = 1e kind van Bastian & Maruzza, kleinzoon van padron ‘Ntoni. Hij verlaat het dorp nadat zijn moeder Maruzza aan cholera overleden was. Hij vervalt in alcoholisme en ijdelheid; hierdoor moet de familie de Provvidenza verkopen om het Huis met de Mispel terug te krijgen. 'Ntoni heeft door zijn gedrag een soort vloek over de familie Malavoglia uitgestort omdat zijn zussen scheef werden aangekeken door zijn ijdelheid en dronkenschap. Samen met Rocco Spatu, Cinghialenta, en de zoon van de Malle was hij vaak te vinden bij de zaak van Vanni Pizzuto en zijn erbabianca, en was druk met smokkel op la sciara. Toen hij Don Michele bijna had doodgestoken, werd hij gearresteerd en in de gevangenis gezet. De advocaat die hem verdedigde kostte zijn opa Padron 'Ntoni veel geld dat eigenlijk voor de Casa del Nespolo was bedoeld. Het onderzoek had tot doel vast te stellen of deze daad was gepleegd als een 'delitto d'onore', namelijk dat 'Ntoni de horens had willen afsnijden van Don Michele, 'che portava le corna' omdat hij het had aangelegd met zijn zuster Lia. Toen dat niet lukte, kreeg opa 'Ntoni in de rechtbank een toeval en Lia vluchtte uit schaamte. Kleinzoon 'Ntoni keert in het laatste hoofdstuk terug naar het dorp, met lange baard en vrijwel onherkenbaar voor zijn eigen familie, maar vlucht in de vroege ochtend algauw met de staart tussen de benen, voorgoed.

Alessi (Alessio) = 4e kind van Bastian & Maruzza, altijd visser gebleven en door zijn harde werk kan de familie de mispel terugkopen. Hij trouwt met zijn buurmeisje Nunziata en zet de oude waarden van opa padron ‘Ntoni voort.

Alfio Mosca = overbuurman van de familie Leeglopers, arme wegenbouwer en voerman met een ezel en muilezel; hij is de verloofde van Mena, maar ze trouwen niet vanwege zijn armoede, ook niet als hij na een tijdje terugkeert naar Aci Trezza.

Anna, cugina = nichtje van Zio Crocefisso, weduwe, vriendin en buurvrouw van de familie Malavoglia, moeder van veel kinderen onder wie Rocco Spatu.

Barabba = visser die werkt op de boot van Fortunato Cipolla.

Barbara (Hinkepoot) = dochter van Turi Zuppiddu & Venera, buurmeisje van de Malavoglia. Ze is de dorpsflirt en heeft een oogje op ‘Ntoni. Ze trouwt op het laatst met Brasi Cipolla.

Bastianazzo (Bastian) = zoon van padron ‘Ntoni, getrouwd met de Lange en woont ook in het Huis met de Mispel. Hij komt om tijdens de eerste reis van de Provvidenza met de lading lupinezaad.

Betta = bazige dochter van burgemeester Mastro Croce Callá; ze zit haar slome vader continu achter de broek.

Ciccio, Don = dorpsarts

Cinghialenta, Mariano (Tuiger) = stratenmaker en voormalig voerman, veelal dronken te vinden in de osteria, en smokkelaar die zijn vrouw slaat.

Cipolla, Brasi = onnozelaar (bietolone), snijboon, zoon van rijke Fortunato Cipolla, eerst verloofde van Mena, maar die verloving ketst af na de dood van Luca Malavoglia omdat Mena haar bruidsschat niet krijgt door het verlies van de lading lupinezaden. Alle moeders willen hem echter graag als schoonzoon. Hij trouwt op het laatst met Barbara Hinkepoot.

Cipolla, Padron Fortunato = rijke stinkerd van het dorp, eigenaar van verschillende wijngaarden, land en schepen. Hij gaat in eerste instantie akkoord met het huwelijk tussen zijn zoon Brasi en Mena Malavoglia, maar verandert van gedachten als hij ontdekt dat de familie steeds armer wordt.

Cirino, Mastro = dorpskoster, gemeentelijke bode (inserviente), brievenbezorger, lantaarnopsteker en schoenmaker.

Cola, Zio = visser en schipper (eigenaar?) op een boot de Concetta, eigendom van Fortunato Cipolla.

Crispino, Zio = woont in Catania met een paardenstal tegenover het huis van advocaat Scipioni.

Croce Callá, Mastro (Uilskop, Zijderups) = burgemeester van Aci Trezza, achter de vodden gezeten door zijn dochter Betta. Hij laat zich de wet voorschrijven door zijn gemeentesecretaris don Silvestro, en dat vindt zijn dochter maar niks. De bijnaam zijderups dankt hij aan het feit dat hij regelmatig zijn hoofd links en rechts heen en weer omhoog beweegt alsof hij op zoek is naar een lekker moerbeiblaadje.

Crocefisso, Zio (Kwartel) = broer van La Locca, oom van Vespa, dorpsgenoot, altijd klagende en jammerend als Christus aan het kruis, pessimist, woekeraar in bezit van huizen en schepen, een 'loan shark' die de familie op onofficiële wijze - zonder contract - geld leent om de Provvidenza de eerste keer te repareren. Daarnaast verkocht hij het krediet van de lupinebonen aan Piedipapera (Ganzevoet). Hij is vaak Oost-Indisch doof, vandaar zijn bijnaam, vooral als ze hem kletskoek willen verkopen want dan mankeert er plotseling iets aan z'n gehoor. In Rotolo aan het strand hield Kwartel zich bezig met smokkelen van koffie, suiker en zijden zakdoekjes. Hij trouwt uiteindelijk met zijn nichtje Vespa maar het huwelijk is een ramp en gaat uiteindelijk alleen om geld.

Filippo, massaro (boer Filippo) = tuinder, hij komt vaak in de osteria waar hij 'iets heeft' met de kroegbazin La Santuzza (De Kwezel). Hij smokkelt wijn.

Franco, Don = apotheker (kruidenier?), revolutionair, Republikein met bijbehorende flaphoed, in zijn winkel wordt er vaak over politiek gepraat maar zijn naamloze en hooghartige vrouw uit de stad (Catania?) draagt thuis de broek.

Giammaria, Don = dorpspriester die samenwoont met zijn zus Donna Rosolina, Bourbon-aanhanger, die het immer niet kan vinden met apotheker Don Franco.

Lia (Rosalia) = 5e kind van Bastian & Maruzza. Na dorpsroddels over een relatie met Don Michele en het proces tegen haar broer 'Ntoni vertrekt ze naar Catania en raakt ze aan lager wal.

Locca, la (De Malle) = zus van Zio Crocefisso, weduwe, oud en dement, loopt altijd door het dorp op zoek naar haar oudste zoon Menico. Haar tweede zoon heet simpelweg ‘Il figlio della Locca’ en krijgt geen naam. Deze naamloze zoon gaat met 'Ntoni werken bij padron 'Ntoni maar wordt gearresteerd wegens smokkel. Vervolgens wordt La Locca naar een armenhuis gestuurd.

Luca = 2e kind van Bastian & Maruzza, ‘Ntoni’s kleinzoon, gaat in dienst bij de marine en sterft tijdens de slag om Lissa (1866) in de Adriatische zee.

Mangiacarrubbe, compare (Schraalhans) = visser, komt vaak in de osteria. De bijnaam verdient hij omdat hij en zijn gezin bijna niet te eten hebben.

Mangiacarubbe, La (Schraalhans) = dochter van compare Mangacarubbe, staat altijd bij het raam te wachten op een man. Eerst wordt ze het liefje van Rocco Spatu en loopt daarna achter 'Ntoni aan om uiteindelijk Brasi Cipolla aan de haak te slaan.

Mara = de dochter van nicht Anna

Maruzza La Longa (Maria; de Lange) = vrouw van Bastian, bepaald niet ‘lang’, liefhebbende moeder en huisvrouw die in 1867 aan cholera sterft. Het huis met de Mispel stond op haar naam (H6: casa dotale).

Mena (Filomena, Sant’Agata) = 3e kind van Bastian & Maruzza, het evenbeeld van haar moeder. Ze is immer vlijtig aan het weefgetrouw, vandaar de bijnaam Heilige Agatha, de beschermheilige van de weefsters en toonbeeld van nijverheid, Ze zou zich verloven met de rijke Brasi Cipolla; ze schaamt zich voor haar zus Lia en kan daarom naar eigen zeggen op haar 26e niet trouwen met Alfio Mosca; ze blijft wonen in het recent teruggekochte huis met de Mispel om te zorgen voor Nunziata’s kinderen en Alessi.

Menico = oudste zoon van la Locca (Malle), die samen met Bastian is omgekomen tijdens de eerste rampzalige reis van de Provvidenza.

Menico Trinca = rijke weduwnaar met zes kinderen uit Ognina. Hij huwt Sara, dochter van vrouw Tudda.

Michele, Don = brigadier van het dorp/kustwacht, vaak in de osteria, wint de affecties van Santuzza (Kwezel) als ze is uitgekeken op ‘Ntoni, die uit wraak Don Michele neersteekt na een ruzie over een antismokkelactie. Later zit hij achter Barbara Hinkepoot aan zijn er geruchten over een relatie tussen Don Michele en Lia waardoor zij op het slechte pad belandt.

Nunziata = wasvrouw, buurmeisje van de familie Malavoglia. Ze voedt haar jongere broers (en zusjes?) op als hun vader ervandoor is om het geluk elders te zoeken. Ze trouwt later met Alessi Malavoglia.

Nunzio = een visser

Peppi Naso = zeer rijke slager van het dorp, voor niets of niemand bang.

Piedipapera, Agostino (Tino Ganzevoet) = gewetenloze, onbetrouwbare commercieel makelaar of tussenpersoon, een oude vos, hij loopt mank "zoppica come il diavolo". Crocefisso liegt en zegt aan hem de Provvidenza te hebben verkocht waardoor de familie het Huis met de Mispel moet verkopen.

Piedipapera, Grazia = vrouw van Tino Piedipapera, roddeltante, buurvrouw van de familie Malavoglia, wier lot ze zich erg aantrekt.

Rocco Spatu = oudste zoon van cugina Anna, dronkenlap en nietsnut, zijn hart ligt in de osteria waar hij samen met Mariano Cinghialenta en ’Ntoni met duistere zaakjes bezig is.

Rosolina, Donna = ongetrouwde zus van dorpspriester Don Giammaria, die een oogje heeft op don Silvestro. Ze vertrouwt Silvestro 25 onze toe die ze haar broer afhandig heeft gemaakt.

Santoro = vader van La Santuzza, altijd bedelend in de buurt van de osteria maar weet alles over iedereen.

Santuzza, La/Mariangela (Kwezel) = bestiert de osteria, dol op ‘Ntoni, die ze gratis verwent met drank, mede omdat hij slecht betalende klanten afpoeiert. Ze is lekenzuster in de orde van de Dochters van Maria, draagt een scapulier en een Mariamedaille. Ze speelt vroomheid maar is bang in het donker en heeft verscheidene minnaars, onder wie don Michele en ’Ntoni. Ze is daarmee de oorzaak van de slechte relatie tussen ‘Ntoni en Don Michele, hoewel ze eigenlijk verloofd is met massaro Filippo.

Sara Tudda = dochter van mevrouw Tudda, het meisje van ’Ntoni voordat hij in dienst gaat. Ze huwt later met de rijke weduwnaar Menico Trinca.

Scipioni = advocaat in Catania die het de familie afraadt om geld aan te nemen van Crocefisso als deze beslag dreigt te leggen op het Huis met de Mispel; hij verdedigt ‘Ntoni na de steekpartij met Don Michele.

Silvestro, Don = gemeentesecretaris van het dorp (maar daar niet geboren) die eigenlijk de rol van burgemeester heeft. Hij zit, net als Don Michele, achter Barbara Hinkepoot aan.

Vanni Pizzuto = de kapper van het dorp, houdt zich bezig met smokkelen en in zijn zaak serveert hij een onbestemde anijsdrank genaamd erbabianca, 'de witte onschuld'. Hij is dikke maatjes met Don Michele en de kustwacht en heeft een speciale ruimte voor zijn smokkelwaar. En ook hij zit achter Barbara Hinkepoot aan.

Venera (La Zuppidda; Hinkepoot) = vrouw van Zuppiddu, roddeltante van het dorp immer bezig met het zoeken naar een geschikte kandidaat voor haar dochter Barbara.

Vespa (Wesp) = nicht van oom Crocefisso, eigenaar van een stuk grond dat iedereen wil hebben. Ze trouwt met haar eigen oom.

Zuppiddu, Mastro Turi (Hinkepoot) = de breeuwer van het dorp, buurman van de Malavoglia, repareert boten en ook de Provvidenza na haar bijna fatale vaart, getrouwd met Venera bij wie hij niet veel in de melk te brokkelen heeft.

geraadpleegd:

social linkedin box white 24design: Caro Dijkman tekst: G.Dijkman