Santoni - De beelden van Mont'e Prama (2016)

on .

Vincenzo Santoni heeft in 2016 een bijdrage geschreven over de Reuzen van Mont'e Prama in een gids voor het archeologisch museum van Cagliari. De schrijver gaat in vogelvlucht in op bestaande bevindingen en vult deze aan. Hieronder volgt de Nederlandse vertaling en bewerking door G. Dijkman.


De vindplaats werd in 1974 bij toeval ontdekt nadat er fragmenten van grote kalkstenen beelden waren aangetroffen. Opeenvolgende archeologische onderzoeken, met name die van Carlo Tronchetti in 1979, brachten een necropolis van schachtgraftomben en een groot aantal sculptuurfragmenten aan het licht die toebehoorden aan Nuraghische beelden, modellen [beeldjes van kleiner formaat] en ‘betili’ [monolithische, ranke beeldjes] met afgeknotte kegel in zandsteen. Recentelijk in 2014-2015 zijn er verdere archeologische onderzoeken gedaan, en er zijn nog meer gepland om de aard van deze buitengewone vondsten te verhelderen.

Volgens Fulvia Lo Schiavo zijn er onder de 28 erkende figuurtypen van de Mont'e Prama beelden 16 boksers, zes boogschutters en zes krijgers. Van het grote aantal boksers van de beelden van Cabras zijn slechts drie bronzen beeldjes van dit figuurtype van het gehele eiland vertegenwoordigd, waaraan slechts ‘de militaire priester?’ uit het graf van Cavalupo in Vulci (VT) kan worden toegevoegd.

Luisanna Usai suggereert dat er nog twee exemplaren in Serri zijn: één fragmentarisch exemplaar, met driehoekige rok en een riem die erg lijkt op die van de beelden van Mont‘e Prama; de tweede is niet meer dan een tot vuist gebalde linkerhand versterkt door een uítstekende verdedigingslaag (difesa rostrata), vaak door boksers gebruikt.

In tegenstelling tot wat er over Mont'e Prama door Giovanni Lilliu is gepubliceerd in zijn diepgravend werk van 1966, bestaan er 27 boogschutters en 33 krijgers.

Museum

In het Museum van Cagliari worden tien boksers, drie schutters en drie krijgers tentoongesteld; er zijn zeven Nuraghische beelden en zes betili. De beelden van boksers no.15 (Fastigiadu), no.8 (Sisinnio), no.16 (Efis), van de boogschutter no.3 (Compoidori), van de krijger n.3 (Gherreri) en van een onbepaald beeld (L. USAI 2014, fig.39) hebben ogen met tweevoudige cirkels, volgens geometrische modules die zijn gebaseerd op de figuur van waarschijnlijke een wichelaar in bas-reliëf die een gevorkte staaf vasthoudt op een fragment van een peervormige vaas uit Sant' Anastasia (Sardara) van het Laatste Bronstijdperk (1200-1020 v.C.).

De Reuzen van Mont'e Prama in het Nationaal Archeologisch Museum van Cagliari, 16 februari 2025 (G.Dijkman). Links staat een bokser (nr.17).

Een andere belangrijke vondst zijn de tweevoudige cirkels rondom de ogen en borsten van de “zanger” (van een klaagzang bij een begrafenis?) in Santa Lulla (Orune), waarvan de uiteinden van de onderste ledematen zijn verzonken in het loden afgietsel van de originele votiefplaat.

Net zo’n raadselachtige uitdrukking vindt men in de oogcirkels van de verwilderde gezichten op de peervormige vaas van Genna Maria (ruimte 12), net als op een fragment van de Nuraghe Is Paras (Isili) en op de bronzen kandelaber van Santa Maria di Tergu, die ook een votieve betekenis hebben.

Het verheugt me dat Valentina Leonelli het met me eens is “als er wordt geopperd dat het buitengewone complex van Mont‘e Prama ‘een virtuele handeling’ reconstrueert en ‘een episch en feestelijk toneel’ voorstelt dat grote betekenis heeft voor de gemeenschap’ […] en de historische identiteitscrisis van de Nuraghische beschaving tijdens de Laatste Bronstijd (1200-1020 v.C. ) helpt herstellen.” Mij verheugt eveneens de overeenstemming over het culturele kader uit de Laatste Bronstijd door Luisanna Usai voor wat betreft het opgegraven Nuraghische aardewerk tijdens het onderzoek van 1979 van Carlo Tronchetti.

De necropolis van Mont’e Prama heeft daarnaast een stenen hoorn opgeleverd, net zoals in Is Aruttas en Grutti Acqua. De rijke productie van betili van Mont’e Prama tezamen met de Nuraghi-modellen, die weliswaar worden gelinkt aan “volstrekt unieke begrafenisrituelen in geheel Sardinië” (M. MINOJA 2014/A), blijft toch een afzonderlijke en unieke vorm van culturele expressie van de animus van het Nuraghische megalithisme, en daar zijn deze beelden een essentieel deel van uit een overgangsfase aan het prille begin van het IJzeren tijdperk, dat langzaam aan betekenis won.

Anderzijds geven de gekalibreerde C14-dateringen, bekend geworden door Luca Lai, Ornella Fonzo, Elsa Pacciani en Tamsin O' Connell (2014), aanleiding om de antropomorfe bronzen en stenen beelden tezamen met de Nuraghische modellen en betili te antedateren naar het einde van de Bronstijd (1200-1020 v.C.).

Marco Minoja brengt daarentegen, samen met andere auteurs, in zijn ‘Conclusioni 2014’ een andere mening naar voren die overeenkomt met de analyse van de data van Graftombe 25 van Mont’e Prama.

Bronsbewerking

De beelden van Mont’e Prama, die waarschijnlijk dateren uit de Laatste Bronstijd (1200-1020 v.C.), bieden geen houvast bij de vraag in welke context de studie van figuratieve bronsbewerking dient te worden gezien. Deze bronsbewerking heeft wellicht eerder in de Bronstijd (1350-1150 v.C.) voorlopers. In dit verband moet men denken aan de lemmeten van dolken met de functie van votiefzwaarden, en daarmee samenhangend aardewerken fragmenten van kookpannen gedecoreerd met kammotief in Su Monte di Sorradile (ruimte A, US43).

Het kan ook zo zijn dat de Nuraghische bronsbewerking tot ontwikkeling is gekomen in de IJzertijd (900-720 v.C.). In het eerste deel van dit tijdperk lijkt de figuratieve bronsbewerking verwant aan de Feniciërs, zoals duidelijk wordt uit het bronzen beeldje van een “offerente” [priester?] uit een Romeinse laag in de “mastio” [heilige plaats] van Monte Sirai (vitrine 16, 2e verdieping). Het bronzen artefact, waarvan algemeen wordt aangenomen dat het behoort tot de Feniciërs, houdt een Nuraghische aardewerken askos-achtig voorwerp vast dat niet thuishoort bij de Feniciërs, en kan daarom worden geplaatst in het culturele kader van het IJzertijdperk van 770-720 v.C.

Het blijft een ingewikkeld onderwerp, maar de geleerden, archeologen en specialisten van aangrenzende vakgebieden hebben genoeg tijd om zich hierin te verdiepen en een en ander te verifiëren.

P.S. de culturele kaders van het neo-eneoliticum (2900-2300 v.C.?) moeten worden geïnterpreteerd m.b.v. de gekalibreerde data en chronologische tabellen van M.G. Melis 2014, terwijl die uit het Bronzen tijdperk de traditionele chronologie volgen zonder daarbij rekening te houden met de tabellen op basis van gekalibreerde data.

Bronstijd (Santoni 2015)

Vroege bronstijd: 2300-1700 v.C.

Middenbronstijd: 1700-1350 v.C.

Late bronstijd: 1350-1200 v.C.

Laatste bronstijd: 1200-1020 v.C.

bron & geraadpleegd

social linkedin box white 24design: Caro Dijkman tekst: G.Dijkman